25/06/2021
David Van den Bosch

Al lang is in het Belgisch korfbal een ‘interland’ synoniem voor een sportieve ontmoeting tussen België en Nederland.


Voor de oprichting van de Belgische korfbalbond waren er reeds sporadische interclubontmoetingen tegen Nederlandse ploegen. Ze hadden echter geen officieel karakter.

Na de oprichting van de Belgische Korfbalbond kwam al vlug de vraag om deze wedstrijden te officialiseren. Er werd overeengekomen jaarlijks minstens één interland te spelen, alternerend in België en Nederland. Om reiskosten te besparen werden de eerste drie wedstrijden op Belgische bodem gespeeld. En zo werd de eerste “België - Holland” gespeeld op 2 september 1923 te Antwerpen (zie foto eerste nationaal team). De terreinen van Berchem Sport waren het decor en de Nederlanders wonnen deze wedstrijd met 0-7. Volgende ontmoetingen gingen door in juni 1924 en 1925.

De eerste keer dat er naar Nederland werd gereisd, was op 9 mei 1926 te Amsterdam. De eindstand van deze wedstrijd was 8-0.

Zo een reis was in de vooroorlogse periode een heel avontuur. De verplaatsing gebeurde per stoomtrein in Derde klasse. De eerste reizen waren met overnachting ter plaatse bij Nederlandse spelers en bestuursleden gezien over-en-weer op één dag niet haalbaar was.

In de jaren dertig van vorige eeuw gebeurden de verplaatsingen stilaan vlotter. De spelers kregen wel strenge instructies van hun ‘oefenmeesters’. Het woord coach diende nog uitgevonden te worden. 

De heren diende zich te voorzien van schoeisel, een zwarte broek en zwarte kousen voor de wedstrijd. Een wollen wedstrijdtrui werd ter beschikking gesteld. Dames moesten een zwarte rok aan, twee vingers onder de knie lang en voor elkeen exact even lang. De meisjes mochten bij uitzondering witte kousen dragen maar op voorwaarde dat dit allemaal exact dezelfde waren. Er werd uitdrukkelijk op gewezen dat men wasgerief (handdoek en zeep) moest meenemen en dat de schoenen ten allen tijde netjes moesten gepoetst zijn!

Zo werd er bijna 2 decennia om beurten internationaal gekorfbald. De Nederlanders trokken telkens het laken naar zich toe. De Tweede Wereldoorlog maakte een einde aan deze reeks. Op 30 april 1939 werd te Antwerpen voorlopig de laatste interland gespeeld.

Op 26 mei 1946 werd de draad terug opgenomen met een ontmoeting tegen Nederland te Antwerpen en op 10 juni van dat zelfde jaar werd dit nog eens over gedaan met een match in Den Haag. Twee dagen voor de wedstrijd in Den Haag kwam er op de Belgische Korfbalbond een telegram toe van de Nederlandse collega’s met het verzoek een wedstrijdbal mee te brengen. Het enige naoorlogse overgebleven Nederlands exemplaar was ontploft tijdens hun laatste training.

Het zou tot 1947 duren voor we de eerste keer tegen Nederland konden gelijk spelen (2-2) en te Amsterdam konden winnen met 3-5. Reizen werd stilaan gemakkelijker en in 1948 werd de eerste België-Engeland gespeeld.

Deze wedstrijden werden voornamelijk uit promotioneel oogpunt georganiseerd en ook andere Europese landen volgden. Jaarlijks weerkerend tegen Nederland oefenen, bleef evenwel de hoofdbrok.

Men mag niet uit het oog verliezen dat veldkorfbal toen werd gespeeld in drie vakken. Tot ver in de jaren 50 was het normaal dat wedstrijden eindigen op 1-2 of 2-4. Bij een 4-5 eindstand schreef men ooit “dat er enorm gescoord was”.

Eind jaren 50 komt zaalkorfbal om het hoekje kijken. Na enkele demonstratiewedstrijden (onder andere in de Handelsbeurs te Antwerpen) tegen Nederland wordt op 31 januari 1960 een eerste internationaal zaaltornooi gespeeld in het Sportcentrum achter het Sportpaleis te Merksem en dit op een sportvloer van straatdals!

Na de realisatie van de Sporthal Arena te Deurne wordt er naar daar verhuisd en krijgt het Fortje de bijnaam Hel van Deurne met als absoluut hoogtepunt de wereldtitel korfbal in 1991. De laatste veldinterland wordt op 20 mei 2004 in Rhoon (Nederland) gespeeld (18-10). Sindsdien bekampen onze nationale teams elkaar enkel nog officieel in zaal. 

Met dank aan Paula Verwimp en archivaris Wim Maerievoet